Het wetsvoorstel Versnelde verhoging AOW-leeftijd is op donderdag 26 maart 2015 aangenomen door de Tweede Kamer. De AOW-leeftijd wordt vanaf 2016 geleidelijk verhoogd naar 66 jaar in 2018, naar 67 jaar in 2021 en vervolgens gekoppeld aan de stijging van de levensverwachting. Hiermee wordt een versnelling aangebracht in het tempo waarmee de AOW-leeftijd wordt verhoogd als gevolg van de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd (Wet VAP). Om het wetsvoorstel erdoor te krijgen, diende Staatssecretaris Klijnsma van SZW de Tweede Kamer wel enigszins tegemoet te komen: de bestaande overbruggingsregeling wordt verruimd en verlengd. Oorspronkelijk was de overbruggingsregeling opengesteld voor mensen die per 1 januari 2013 reeds deelnemen aan een vut- of prepensioenregeling en zich niet hebben kunnen voorbereiden op de versnelde verhoging van de AOW-leeftijd. Met de verruiming van de overbruggingsregeling wordt de regeling nu tevens opengesteld voor mensen die tussen 1 januari 2013 en 1 juli 2015 met VUT- of vroegpensioen zijn gegaan. Verder wordt ook de duur van de overbruggingsregeling verlengd. Aanvankelijk zou de overbruggingsregeling in 2019 eindigen, dit wordt nu in 2023. Daar de extra verhoging van een maand op de AOW-leeftijd reeds met ingang van 2016 moet ingaan, hoopt de Staatssecretaris het wetsvoorstel voor 1 juni a.s. ook door de Eerste Kamer te kunnen loodsen. Bron:...
Als gevolg van een gebrek aan duidelijke regels zijn de jaarverslagen van het twaalftal premiepensioeninstellingen (ppi’s) dat Nederland momenteel rijk is, moeilijk met elkaar te vergelijken. Dit stelt KPMG na een inventarisatie van de desbetreffende jaarverslagen. Volgens KPMG zijn de grote verschillen in verslaglegging te wijten aan de grote diversiteit onder de ppi’s. Niet alleen kennen de ppi’s verschillende herkomsten (verzekeraar, uitvoerder, bank of vermogensbeheerder), maar kennen zij tevens verschillende rechtsvormen (stichtingen of besloten vennootschappen). Dit leidt ertoe dat jaarverslagen worden opgesteld op basis van verschillende criteria. Sommige ppi’s volgen de regels voor een pensioenfonds en andere ppi’s volgen de voorschriften voor een beleggingsinstelling. Nadeel van de onduidelijke eisen is volgens KPMG dat vaak een kasstroomoverzicht ontbreekt, de informatie over de risico’s onvolledig is en de transparantie over de kosten te wensen overlaat. Hierdoor zijn de ppi’s voor een buitenstaander moeilijk te vergelijken. Anders dan voor pensioenfondsen en verzekeraars geldt voor ppi’s geen door de Raad voor de Jaarverslaglegging (RJ) vastgestelde specifieke verslagleggingsrichtlijn. Hierdoor vallen ppi’s voor wat betreft de jaarstukken onder de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek (BW). De bepalingen in het BW zijn minder specifiek dan de genoemde richtlijnen van de RJ. KPMG verwacht dat de RJ in de toekomst met een ppi-verslagleggingsrichtlijn zal (moeten) komen. Bron: Pensioen Pro...
Vorig jaar is bij de behandeling van het wetsvoorstel aanpassing financieel toetsingskader een amendement aangenomen inzake individuele waardeoverdracht. Met dit amendement is de termijn van zes maanden waarbinnen een deelnemer een verzoek moet doen om het proces van een bepaalde mogelijkheid van waardeoverdracht in gang te zetten (zoals onder andere neergelegd in artikel 71, derde lid Pw), vervallen. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere eisen en voorwaarden betreffende rekenregels en procedures met betrekking tot waardeoverdracht worden gesteld (de zogenaamde delegatiebepaling). In het onderhavige Ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling poogt Staatssecretaris Klijnsma van SZW een aantal volgens haar ongewenste neveneffecten van het vervallen van de zes maandentermijn te ondervangen, zoals bijvoorbeeld het in beweging komen van ‘slapersbestanden’ bij uitvoerders. Hiertoe wordt bepaald dat het verzoek tot waardeoverdracht moet worden gedaan binnen zes maanden na de start van de verwerving van pensioenaanspraken in de nieuwe regeling, indien dit verwerven is begonnen vóór 1 januari 2015. Verder wordt voorgesteld de inperking van de bijbetalingsverplichting uit te breiden tot alle werkgevers, ongeacht hun grootte. Na de parlementaire behandeling (en voorlegging aan de Raad van State) zou het besluit met terugwerkende kracht tot 1 januari 2015 in werking moeten treden. Voor de komende zomer van 2015 komt Klijnsma met de uitkomsten van het onderzoek naar een meer fundamentele herziening van het systeem van waardeoverdracht. Bron:...