Recentelijk heeft de bestuursrechter van de Rechtbank Rotterdam zich over de weigering van de Stichting Pensioenfonds voor Personeelsdiensten (StiPP) gebogen om op grond van artikel 2, onderdeel a Vrijstellingen Boetebesluit Wet Bpf 2000 (VBB) vrijstelling te verlenen.
Volgens vaste jurisprudentie kan bij een verzoek om vrijstelling, als bedoeld in artikel 13 Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 (Wet Bpf 2000) de ‘voorvraag’ aan de orde worden gesteld of een werkgever valt onder een verplichtstellingbesluit, waardoor diens werknemers verplicht worden deel te nemen aan een bedrijfstak pensioenfonds.
Indien partijen een procedure bij de civiele rechter gaan voeren, is het oordeel van deze bestuursrechter een voorlopig oordeel en zal – gelet op het stelsel van rechtsbescherming dat volgt uit de Wet Bpf 2000 – het uiteindelijke oordeel van de civiele rechter betreffende aansluiting en premieplicht, maatgevend zijn. In casu ziet de bestuursrechter geen aanknopingspunten om op voorhand de vaststelling van StiPP, namelijk dat er sprake is van een aansluitplicht, voor onjuist te houden.
De Rechtbank stelt verder dat een bedrijfstakpensioenfonds bij toepassing van artikel 2 VBB geen beoordelingsvrijheid heeft; het betreft immers een dwingendrechtelijke bepaling. Indien er geen sprake is van een tijdige eigen pensioenregeling, dan mag het bedrijfstakpensioenfonds op grond van deze bepaling geen vrijstelling verlenen.
Er is geen plaats voor een onderzoek naar de intentie van de werkgever bij afsluiten van de eigen pensioenregeling enerzijds dan wel voor een belangenafweging anderzijds. In deze zaak werd het enkel overleggen van kopieën C-polissen niet voldoende geacht voor het aantonen van een (tijdige) eigen pensioenregeling, als bedoeld in artikel 2 VBB.
*Bron: Rechtspraak.nl http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBROT:2013:8822&keyword=2013%3a8822